
Jurisprudentie
BB4521
Datum uitspraak2007-09-21
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5601 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5601 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering.
Uitspraak
05/5601 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2005, 04/5847 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2007. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. B.R.H. Barendregt.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
Appellant, is als belastingconsulent op 28 mei 1998 uitgevallen met surmenageklachten als gevolg van een arbeidsconflict. Aan hem is met ingang van 21 mei 1999 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een de mate van arbeidsongeschiktheid 80% of meer.
In het kader van de zogenoemde vijfdejaarsherbeoordeling heeft de arts A.Hommema het dossier bestudeerd en appellant tijdens het spreekuur onderzocht. Zij is in haar rapport van 26 september 2003 tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van lichte psychische beperkingen ten aanzien van het werken onder hoge werkdruk, stress en conflicthantering. Met inachtneming van deze beperkingen heeft deze arts de functionele mogelijkheden van appellant vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige Y. Spaanjaars op 6 mei 2004 rapport uitgebracht, waarin zij onder meer tot de conclusie is gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, maar wel nog voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 51,6%.
Vervolgens is bij besluit van 13 mei 2004 de WAO-uitkering van appellant per
7 juli 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
In het daartegen gemaakte bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat het besluit berust op verouderde medische gegevens en dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd.
Bij brief van 31 augustus 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove informatie gevraagd aan de huisarts van appellant, C.J.C. Frantzen-Piek, die op 7 september 2004 aan dat verzoek heeft voldaan.
Op 5 oktober 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts Ten Hove rapport uitgebracht. Dit rapport bevat onder meer een samenvatting van de dossiergegevens, een verslag van de telefonisch bij appellant ingewonnen informatie en een weergave van de informatie van de huisarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van al deze gegevens geconcludeerd dat er geen medische reden is om sterk af te wijken van het primaire medische oordeel. In verband met de neiging van appellant overdag in slaap te vallen, is wel door haar overwogen dat een beperking ten aanzien van het werken op gevaaropleverende plaatsen - risicovol werk aan machines of autorijden - aan de orde is.
Vervolgens is de bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw in haar rapport van 10 oktober 2004 tot de conclusie gekomen dat de drie hoogstverlonende functies als passend kunnen worden beschouwd en dat het door de bezwaarverzekeringsarts toegevoegde aandachtspunt geen gevolgen heeft voor de arbeidsongeschiktheidsklasse.
Bij besluit van 14 oktober 2004 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de bezwaarverzekeringsarts slechts heeft volstaan met dossieronderzoek en appellant niet zelf heeft onderzocht. Verder heeft appellant naar voren gebracht dat de bij hem bestaande beperkingen door de (bezwaar)verzekeringsarts onderschat zijn: de bestaande psychische klachten zijn verergerd en ook medio 2004 was reeds sprake van narcolepsie (wegrakingen). Appellant is van mening dat zijn klachten kunnen worden verklaard door het inmiddels bij hem gediagnosticeerde obstructief slaapapneusyndroom (OSAS).
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van het bestreden besluit heeft appellant zich tijdens het onderzoek ter zitting van de Raad op het standpunt gesteld dat de tot Sbc-code 516180 behorende functie van account manager (functienummer 8451-0519-001) niet passend is, omdat daarin sprake is van autorijden waartoe hij slechts in beperkte mate zelf in staat is.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte heeft volstaan met een dossieronderzoek. Bij dit oordeel heeft de Raad in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts juist niet slechts heeft volstaan met een dossieronderzoek; zij heeft ook de door haar ontvangen inlichtingen van de huisarts beoordeeld en heeft, omdat appellant niet aanwezig was op de hoorzitting, door middel van telefonisch contact met hem antwoord gekregen op een aantal nog bij haar levende vragen. Ten slotte heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport uitvoerig gemotiveerd waarom de door haar bestudeerde gegevens haar geen aanleiding gaven de eerder vastgestelde belastbaarheid bij te stellen, behoudens ten aanzien van het aspect werken op gevaaropleverende plaatsen. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het feit, dat appellant aan “model zeilbootvaren (aan het water)” doet, wel aangeeft dat de ernst niet zodanig is dat hij zomaar ineens weg is. Hierbij tekent de Raad nog aan dat appellant, zoals ter zitting desgevraagd is verklaard, al jaren aan zeezeilen doet.
Voorts ziet de Raad in de beschikbare informatie, waaronder de door appellant ingebrachte expertise van psychiater M.H. Oeberius Kapteijn van 21 oktober 2004, noch in hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd, aanleiding om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 7 juli 2004, door de bezwaarverzekeringsarts onjuist of onvolledig is vastgesteld. De Raad onderschrijft het daarover gegeven oordeel van de rechtbank. In reactie op de door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de behandelend sector heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar uitvoerig rapport van 9 augustus 2007 verslag gedaan van haar opvatting dat deze informatie geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt met betrekking tot de belastbaarheid van appellant per 7 juli 2004, zoals neergelegd in haar rapport van 5 oktober 2004, te wijzigen.
Daarbij heeft zij uitdrukkelijk aangegeven dat bij de beoordeling in bezwaar met de bij appellant bestaande neiging overdag in slaap te vallen, rekening is gehouden en dat ernst van het probleem (van wat later een OSAS bleek), zoals dat op de datum in geding bestond, is meegewogen in die zin dat door haar een beperking ten aanzien van het werken aan gevaaropleverende plaatsen, inclusief verkeersdeelname in een gemotoriseerd voertuig, aan de orde is geacht.
Wat betreft de psychische klachten van appellant wijst de Raad er op dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 9 augustus 2007 zorgvuldig en concludent heeft beredeneerd waarom de door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de psycholoog drs. H. Schaap, verwoord in haar brief van 2 februari 2005, gelet op de overige beschikbare informatie, niet zonder meer geëxtrapoleerd kan worden naar de datum in geding.
Tot slot overweegt de Raad dat door het Uwv genoegzaam is gemotiveerd dat appellant in staat kan worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen, waarbij de Raad met name verwijst naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw van 12 juli 2007. Dat geldt ook voor de functie van account manager, omdat het daarbij gaat om een bureaufunctie waarin slechts naar behoefte met de auto langs opdrachtgevers wordt gegaan. In de functie is geen sprake van frequent autogebruik. Zoals appellant naar hiervoor reeds aangegeven heeft verklaard is hij in beperkte mate in staat (zelf) auto te rijden.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, in het openbaar op 21 september 2007.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
JL